-
1 brennen
brennen♦voorbeelden:auf etwas 〈 4e naamval〉 brennen • (a) op iets gebrand, uit zijn; (b) naar iets snakken, heftig verlangener brannte auf Rache • hij zon op wraakvor Neugier brennen • van nieuwsgierigheid branden, staan te trappelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 gebranntes Kind scheut das Feuer • ±ieen ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen/i -
2 avide
-
3 être avide de
être avide de -
4 vor Neugier brennen
vor Neugier brennenvan nieuwsgierigheid branden, staan te trappelen -
5 griller
griller [griejee]♦voorbeelden:¶ tu grilles! • je bent warm!, je bent er bijna!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 branden ⇒ verschroeien, verzengen4 inhalen♦voorbeelden:griller les feux rouges • door rood (licht) rijdenv1) roosteren2) (ver)schroeien, (aan)branden5) (laten) doorbranden [elektriciteit]6) inhalen -
6 curiosity
-
7 die of/burn with (a) curiosity
die of/burn with (a) curiosity -
8 griller de curiosité
griller de curiosité -
9 Flitzbogen
Flitzbogen〈m.〉♦voorbeelden: -
10 gespannt sein wie ein Flitzbogen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > gespannt sein wie ein Flitzbogen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский